Noordwest Nederland in de vroege Middeleeuwen

Het landschap bij de aanvang van de geschiedschrijving over onze streken verschilde sterk van het hedendaagse, maar betrouwbare landkaarten waarop historische ontwikkelingen voorafgaand aan de laatste 500 jaar kunnen worden ingeschetst zijn er nauwelijks.

Nevenstaande schematische kaart geeft een indruk hoe ons land er ongeveer bij lag in de tijd van Karel de Grote. Waarschijnlijk pas na de elfde eeuw is dit kaartbeeld ingrijpend veranderd, door het ontstaan van een doorbraak tussen Noordzee en Zuiderzee, waardoor Friesland en Holland van elkaar werden gescheiden.

Op de kaart zijn o.a. de volgende plaatsen aangegeven: 1. Dockinga, 2. Groninga, 3. Stauria, 4. Urck, 5. Alcmaria, 6. Haarlhem, 7. Litte, 8. Bracola, 9. Trajectum Vetus (Utrecht), 10. Daventria.

Hoe betrouwbaar dit kaartbeeld is valt moeilijk te zeggen. Nauwkeurige landmeting bestond in die tijd nog niet. Het landschap moet gedeeltelijk hebben bestaan uit moeilijk toegankelijke moerassige veenbossen en de gegevens kunnen zijn ontleend aan verschillende bronnen.

Het grote meer tussen het veengebied en de hoger gronden moet al heel lang voor de aanvang van onze jaartelling zijn ontstaan. Romeinse schrijvers maken er melding van als Flevo of Flevum en in vroeg-middeleeuwse kronieken komen de namen Almari en Almeri voor. De naam Zuiderzee is waarschijnlijk pas gangbaar geworden na het ontstaan van de doorbraak uit het Marsdiep.

De Isala Nova (de zuid-noord stromende rivier rechts op de kaart) is waarschijnlijk in de Romeinse tijd ontstaan als een gegraven verbinding tussen de Rijn en de Oude IJssel. De Romein Pomponius Mela vermeldt dat de Rijn zich verdeelt tot een linker tak (waarin de tegenwoordige Oude Rijn kan worden herkend, links onder op de kaart, lange tijd de noordgrens van het Romeinse Rijk), en dat een andere tak zich verbreedt tot een meer dat Flevo heet en een gelijknamig eiland omsluit, daarna als een normale rivier naar zee vloeit. Hierin kan de rivier op de kaart worden herkend. De in Romeinse bronnen genoemde naam Fli voor de monding leeft voort in de Vliestroom tussen Vlieland en Terschelling.

De westelijk van de rivier aangegeven Isle Texela Pagus was in de Frankische tijd een gouw, die een groot deel van het tegenwoordige Noord-Holland omvatte. De zeegaten bij De Koog en tussen Eierland en Vlieland bestonden nog niet ten tijde van Karel de Grote (742-814) en de in grijs aangegeven delen oostelijk van de eilanden zijn waarschijnlijk pas sinds de negende of tiende eeuw door de zee overspoeld. De als Hisla Frisius aangegeven afwatering kan voor de Romeinse tijd hier ergens een monding in zee hebben gehad. Het Marsdiep en de Texelstroom kunnen halverwege de achtste eeuw zijn ontstaan. De doorbraak van het Marsdiep naar de Zuiderzee is waarschijnlijk tot stand gekomen bij de grote stormvloeden van de twaalfde eeuw.

Oostelijk van de Fli vermeldt de kaart Vistraga en Astraga, waarin de Friese landsdelen Westergo en Oostergo te herkennen zijn. Via het Bornediep (Burdipe) tussen Wistrachia (Terschelling) en Austrachia (Ameland) drong de zee diep het Friese land binnen als de Borneda Sinus, de Middelzee tussen Bolsward en Leeuwarden, die pas na dichtslibben in de 13de en 14de eeuw door inpoldering is verdwenen. Vanuit het oosten vloeide naar deze Middelzee een rivier toe, Fluvius Born seu Bordena, waarvan een Merovingische kroniek van Fredegarius beschrijft hoe een omvangrijk leger van Karel Martel daar in 734 de Friezen onder hertog Bubo verslaat en onderwerpt.

In de door deze kaart weergegeven tijd bestond er nog geen 'Holland'. De gehele westelijke kuststrook, van Vlie tot Zwin, werd bewoond door Friezen. De westelijk van Waterlandia gelegen kuststrook Khinemaria zou het stamland worden van het nieuwe graafschap, dat zich in de volgende eeuwen zou gaan ontwikkelen tot de belangrijke politieke factor Holland. De doorbraak van de zee tussen Vistraga en Texela heeft de West-Friezen afgesneden van het Friese stamland, waardoor Westfriesland een natuurlijke eenheid ging vormen met Holland. Op de Zuiderzee ontwikkelde zich omvangrijke scheepvaart die kon uitvaren naar de Oostzee en later van de Westfriese handelssteden tot in Oost-Azie.

De doorbraak van de zee door de oude veengebieden heeft waarschijnlijk niet alleen oude woonplaatsen weggevaagd, maar wellicht ook stimulerende openingen gegeven tot een nieuwe ontwikkeling.


Naar boven